Hoe werkt een microscoop?
De microscoop is ontworpen om superkleine dingen mee te vergroten. Hij bestaat uit verschillende onderdelen: het statief, een aantal lenzen, en het tafeltje waarop je een preparaat kan klemmen.
Het statief is het onderdeel waaraan je de microscoop vastpakt. Een microscoop heeft twee vaste lenzen die los in een buis zitten. De eerste lens vergroot het beeld en de tweede lens vergroot het nog verder. Onder de twee vaste lenzen zitten nog eens drie lenzen die je om en om kunt gebruiken. De kleinste lens vergroot vier keer, de middelste tien keer en de grootste veertig keer. Met een microscoop bekijk je bijvoorbeeld kleine stukjes weefsel, stof, plant of vloeistof. Deze kleine stukjes klem je met wat vloeistof tussen twee dunne glazen plaatjes. Dat noem je een preparaat.
Aan het statief zitten een grote en een kleine schroef. Hiermee kan je de afstand tussen de lens en het preparaat veranderen. Het preparaat dat je wilt bekijken, leg je met klemmen vast op het tafeltje van de microscoop. In het tafeltje zit een gat met daaronder een lamp. Je legt het preparaat op het gat waar het licht doorheen schijnt. De hoeveelheid licht die door het gat komt, regel je met een diafragma. Dat is een ijzeren plaatje met een opening in het midden. Deze opening kun je groter of kleiner maken.
In een microscoop gaat het licht van een lamp door het preparaat, via de lenzen naar jouw oog. En zo kan jij zien wat eigenlijk te klein is om waar te nemen.