Hoe werkt een weegschaal?
Wat een gek idee hè, dat een elektronisch plankje precies weet hoeveel jij weegt! Hoe kan dat?
Er zijn een heleboel soorten weegschalen. Ze zien er bijna allemaal hetzelfde uit: een plankje met daaronder vier pootjes die op de grond drukken. In deze pootjes zitten sensoren. Deze sensoren meten hoeveel druk er staat op de pootjes en kunnen die informatie doorgeven aan een regelpunt. Zo'n regelpunt kan elektronisch zijn (bij een elektronische weegschaal), maar ook mechanisch (bij een analoge weegschaal). In dit regelpunt wordt de informatie van de sensoren omgezet in informatie die voor ons te lezen is: in getallen dus. Bij een analoge weegschaal wordt deze informatie met veertjes doorgezonden naar het schermpje, bij een elektronische weegschaal gaat dat via een speciale regelchip met een batterijtje. Deze regelchip geeft de informatie veel preciezer door dan de veertjes. Daarom kunnen elektronische weegschalen veel preciezer gewicht meten dan een analoge weegschalen.
Door zo'n precieze regelchip kunnen sommige weegschalen ook aangeven hoeveel vet jij bijvoorbeeld hebt. Als je voor je je gaat wegen je geslacht, je leeftijd en je lengte invoert, meet de weegschaal je vetpercentage door een stroompje via je voeten door je lichaam te sturen. De regelchip weet als het stroompje weer terug is precies hoeveel weerstand het stroompje heeft gehad. Als het stroompje veel weerstand heeft heb je veel vet, als het stroompje weinig weerstand heeft heb je weinig vet.
Wist je dat:
- een weegschaal verkeerd meet als hij schuin staat?
- het stroompje dat bijvoorbeeld vet kan meten niet goed tegen metalen in het lichaam kan? Dat betekent dat als je bijvoorbeeld een hartritmeregelaar hebt, je je vetpercentage niet kan meten.
- met een weegschaal ook een sterrenbeeld bedoeld kan worden?
Bron: Brechje Hendriks, Röbke Consumentenservice