Hoe worden zwaarden zo scherp gemaakt?
Een zwaard is een wapen wat al vanaf de middeleeuwen werd gebruikt om mee te vechten.
Een zwaard bestaat uit twee delen; een gevest (handvat) en een kling of lemmet (het ijzeren scherpe deel). Het gevest bestaat zelf ook uit drie delen: de greep, de pareerstang en de eindknop. De kling is aan twee kanten scherp. Handig natuurlijk omdat je dan van twee kanten aan kunt vallen. Wanneer er slechts één snijkant is, is het geen zwaard maar een machete.
Maar hoe komt zo’n zwaard nu zo scherp? Hiervoor zorgde de smid. De smid was vroeger een beroep dat heel veel voorkwam en ieder dorp had er wel een. Hij was de persoon die alle ijzeren voorwerpen maakte die in het dorp nodig waren.
Als je ijzer verwarmt, door het in vuur te houden word het metaal zacht. En als het zacht word kun je het dus in een andere vorm buigen en slijpen. Dit noemen ze het smeden van het metaal. Door met een grote hamer op de rand van het metaal te slaan, wordt het metaal daar steeds dunner, tot het dun en scherp genoeg is. Meestal moest het werkstuk meerdere keren opnieuw verwarmd worden om het vervormbaar/smeedbaar te houden.
Je kunt je wel voorstellen dat de smid snel moest slaan voor het metaal weer koud was, want anders kon hij er niets meer mee. Nadat het zwaard tenslotte de gewenste vorm had werd het afgekoeld in koud water. Hierdoor werd het metaal weer hard in de scherpe vorm zoals de smid het had gemaakt.