Hoe gaan de straatlantaarns aan?
Vroeger bepaalde een tijdschakelaar hoe laat alle lampen aangingen. Dat werd dan geregeld door een man of vrouw die van tevoren instelde wanneer de lampen moesten gaan schijnen. Als de zon onderging, sprongen de lampen aan. Alle lichten in jouw wijk gingen tegelijk aan en uit.
Nu bepaalt de felheid van het licht, de zon, ook of een straatlantaarn aan- of uitgaat. Dat betekent dat de lichten ook midden op de dag kunnen gaan branden. Bijvoorbeeld wanneer het regent en het daardoor donkerder is.
Hoe werkt dat? Er zit een apparaatje op de lantaarnpaal die meet hoeveel licht er op dat stukje straat is. Is dat niet genoeg, dan wordt er een seintje gegeven aan het lampje en gaat de lantaarnpaal aan. Als de wolken verdwijnen en de zon harder gaat schijnen, dan gaat de straatverlichting weer uit.
De gemeenten blijven nadenken over verbetering van de straatverlichting. Zo gebruiken sommige dorpen en steden nu LED-lampen (dezelfde lampen als in je zaklamp). Deze lampen geven witter licht en branden zo'n 60.000 uur terwijl de lampen van nu 16.000 uur kunnen branden.