Kunnen vogels ook last hebben van hoogtevrees?
Er zijn heel wat vogels die niet kunnen vliegen. Denk maar aan de struisvogels in Afrika, de emoes in Australië en de nandoes in Zuid-Amerika. Deze grote loopvogels zullen zich vast niet prettig voelen aan de rand van een afgrond. En dat is maar goed ook, want loopvogels zijn niet gewend om te vliegen.
Loopvogels
Loopvogels hebben zich ontwikkeld tot echte hardlopers. Met hun gespierde poten kunnen ze erg hard rennen. Doordat ze groot en sterk zijn kunnen ze zich goed verweren tegen roofdieren. Maar hun vleugels zijn te klein en hun lichaam is te zwaar om de lucht in te komen.
Pinguïns
Ook pinguïns hebben hun vliegvermogen verloren, maar daar staat tegenover dat ze in het water bijzonder snel en wendbaar zijn. Veel niet-vliegende vogels, zoals rallen (verwanten van onze waterhoentjes en meerkoeten), zijn ontstaan op eilanden met weinig of geen roofdieren. Ze verloren hun vliegvermogen, omdat vliegen niet noodzakelijk was om te overleven.
Waarom vliegen?
Toch is vliegen voor de meeste vogels dé manier van voortbewegen. Het maakt dat ze grote afstanden kunnen afleggen om voedsel te zoeken. Ook komt het vliegen goed van pas om aan vijanden te ontsnappen. Het vliegen staat geheel ten dienste van overleven. Van hoogtevrees hebben ze geen last.
De kampioen
Natuurlijk heb je wel baas boven baas. De Indische gans is kampioen hoogvliegen. Tijdens zijn trek over de Himalaya vliegt hij op negen kilometer hoogte over de bergtoppen. Ook gieren zijn hoogvliegers. Zwevend op opstijgende warme lucht cirkelen ze omhoog, tot wel zes kilometer. Postduiven halen een hoogte van zeshonderd meter.
Jonge vogels
In sommige natuurdocumentaires is te zien dat jonge vogels een beetje bang zijn om voor het eerst te gaan vliegen. Als ze aangemoedigd door hun ouders eenmaal de sprong wagen, is de angst snel overwonnen.