Waarom eten dieren andere dieren?
Dieren hebben eten nodig om te overleven maar niet elk dier eet hetzelfde. Er zijn planteneters (herbivoren), vleeseters (carnivoren) en alleseters (omnivoren). Planteneters, bijvoorbeeld koeien en herten, moeten heel veel planten eten om genoeg voedingsstoffen binnen te krijgen. Daarom eten ze vaak de hele dag, dat noemen we grazen.
Het lichaam van een planteneter is zo gemaakt dat ze de planten makkelijk kunnen verteren. Met hun grote geplooide kiezen kunnen planteneters de planten makkelijk vermalen. En koeien hebben zelfs meerdere magen om de taaie planten te kunnen verteren. Vleeseters, bijvoorbeeld vossen en katachtigen, zijn vaak roofdieren die bijna alleen maar vlees eten. Ze hebben sterke kaken, grote hoektanden en scherpe scheurkiezen om het vlees van hun prooi af te scheuren en te vermalen. Het kost wel wat moeite om wat te eten te vangen, maar als ze een prooi hebben doen ze daar vaak lang mee.
Vlees zit boordevol voedingsstoffen waar ze lang op kunnen teren. Het gebit van alleseters is geschikt om zowel planten als vlees te eten. Een wild zwijn eet bijvoorbeeld niet alleen eikels, paddenstoelen en bosvruchten, maar ook larven en vlees. Met zijn gebit van knobbelkiezen en grote hoektanden kan hij alles kauwen. Elk dier heeft dus zijn eigen dieet en voedingswijze. Vleeseters zouden niet op een vegetarisch dieet kunnen leven, en planteneters zouden niet op vlees kunnen leven. Hun gebit en spijsverteringsstelsel zouden zo’n verandering niet aankunnen.