Hoe spoor je mineralen op?
Alle gesteenten op aarde zijn opgebouwd uit kleine deeltjes: mineralen. Soms groeien ze uit tot hele mooie, grote kristallen. Die vind je vooral op plekken waar de mineralen de ruimte hebben gehad om uit te groeien, zoals in bergspleten en grotten. Daarom is op zulke plekken in de bergen, onder andere de Alpen, altijd veel gezocht.
Vroeger spoorde men mineralen op met behulp van beitel, hamer en schop. Er werden stukken steen los gehakt om te kijken of ze bijzondere mineralen bevatten.
Ook is veel naar mineralen gezocht door riviergrind te zeven. Goud en edelstenen (zoals diamant, robijn en saffier) zijn zo gevonden.
Tegenwoordig gebruikt men speciale technieken om mineralen op te sporen, want de makkelijk vindbare mineralen zijn nu wel gevonden. Eerst wordt een groot gebied onderzocht met allerlei instrumenten, zoals magnetometers en gravimeters. Een mogelijke vindplaats wordt nauwkeuriger in kaart gebracht door boringen te doen en stukjes van het gesteente in het laboratorium te onderzoeken. Het kost duizenden tot miljoenen euro's om dit allemaal uit te zoeken. De kans dat zo’n onderzoek leidt tot het openen van een mijn is heel klein: minder dan 1 procent.